Het handgeschreven boek
In de westerse wereld konden tot halverwege de vijftiende eeuw boeken enkel geko-pieerd of gedupliceerd worden door ze af te schrijven. Dit betekende dat zowel de grondstof (perkament, maar ook papier) als de arbeid zeer duur waren. Boeken waren bijgevolg niet zo verspreid. Enkel de toplaag van de maatschappij kon ze zich veroorloven.
De volledig handmatige productie van een boek betekent ook dat elk handschrift per definitie uniek is. Het heeft zijn eigen lay-out, maar ook zijn eigen fouten. In latere kopieën van een handschriftelijke tekst worden soms fouten verbeterd, maar meestal worden vooral fouten toegevoegd. Het was niet zonder reden dat de humanisten op zoek gingen naar de "originele" teksten van bv. de bijbel. Anderzijds betekent het ook dat voor mediëvisten een kritische editie van bv. de vulgaat van weinig nut is. Deze geeft immers helemaal niet weer hoe de bijbel in de middeleeuwen gelezen werd.
Aan de vervaardiging van een manuscript werkten diverse "specialisten" mee. Eerst werd de beschrijfstof (perkament of papier) aangemaakt (zie hierboven). Daarna werden kater-nen (kleine boekjes) gemaakt, die elk gelinieerd werden met behulp van prikgaten. Deze linië-ring diende om de schrijfspiegel af te bakenen en was tevens een hulp bij het schrijven. Nadat de beschrijfstof aldus geprepareerd was, kon de scribent of kopiïst zijn werk aanvangen. Indien het een kostbaar werk betrof, liet hij plaats over om nadien de versieringen aan te bren gen. Hijzelf of een rubricator kon de rubrieken (titels in het rood) aanbrengen. De illuminator bracht de mini-aturen, initialen en/of de boordversieringen aan. Pas nadat het boek helemaal "af" was, kon het naar de boekbinder.